Jodo

De weg van de houten staf

Het zwaard is van staal, de jo is van hout,
zonder luid te raken,
met het gevoel van een ronde beweging,
glijdend laten gaan.

Algemeen wordt aangenomen dat Muso Gonnosuke Katsuyoshi (geboren einde 16° eeuw) aan de basis ligt van de ontwikkeling van een krijgskunst die een eenvoudige houten stok zou gaan verheffen tot een uitmuntend wapen. Hij studeerde de Tenshin Shoden Katori Shinto Ryu en Kashima Jikishinkage Ryu en als we de talrijke legendes mogen geloven won hij alle duels die hij aanging met anderen. Toen hij voor het eerst een gevecht aanging met de beroemde Miyamoto Musashi verloor hij dit. Verward trok hij zich terug in het Kamado Shinto Shrijn op de berg Homan en mediteerde en vastte gedurende 37 dagen. Op de laatste dag kreeg hij een goddelijk visioen waarin aan hem de kwetsbaarheid van de 'Suigetsu' werd geopenbaard. Gonnosuke maakte een stok van 128 cm lang, langer dan het toenmalige lange 'tachi' zwaard maar korter dan de lange 'bo'. Dergelijke houten stok kon in de handen van een geoefend meester gemakkelijk en snel worden gedraaid en Gonnosuke wist dit voordeel te benutten om zijn tweede gevecht tegen Musashi te winnen.

Hij ontwikkelde een kompleet Jo Jutsu systeem dat hij Shinto(Shindo) Muso Ryu Jo Jutsu noemde.(De goddelijke weg van Muso's staf) en hij werd instructeur bij de Kuroda clan. Gedurende vele generaties bleef Jojutsu een exclusieve kunst van de Kuroda samurai en geleidelijk aan werden ook nog andere technieken bijgevoegd. De technieken werden overgedragen van meester op meester tot, in het begin van de 20° eeuw, Shimizu Takaji na een indrukwekkende demonstratie in 1927 werd opgemerkt en werd uitgenodigd om Jo Jutsu te onderrichten aan de Politieschool in Tokyo. Hij ontwikkelde tevens een reeks van 12 basisbewegingen om Jo Jutsu aan grotere groepen aan te leren omdat de oude manier van aanleren zich teveel richtte tot de kleine en selecte groepjes samurai.

In 1956 besloot Shimizu sensei om aan te sluiten bij de Zen Nihon Kendo Renmei en werd Jo Jutsu actief opengesteld voor het grote publiek. Het werd populairder vooral tijdens de periode van de bezetting na WO II toen alle andere budosporten verboden waren. Shimizu sensei ging zich meer en meer toeleggen op het verspreiden van Jo Jutsu onder de burgerbevolking en in de jaren 60 besloot hij voor het eerst de naam Jodo te gebruiken (De 'weg' van de houten staf) in plaats van Jo Jutsu. Er gingen ook stemmen op om een aantal ZNKR-kata op te stellen en er werd een studiecommissie opgericht met aan het hoofd Shimizu sensei die in februari 1968 twaalf kata voorstelde. Deze kata waren samengesteld vanuit de Shindo Muso Ryu en een reeks van 12 basistechnieken, en zouden van dan af als norm gaan gelden voor de ZNKR en alle aangesloten organisaties.

Jodo wordt dus beoefend met een ronde houten stok van 128 cm lengte. De Jo kan gebruikt worden om mee te slaan als een zwaard, om mee te vegen als een naginata of om mee te steken als een speer. In tegenstelling met een zwaard dat slechts één punt heeft kunnen beide uiteinden van de Jo worden gebruikt en kunnen de vechtafstanden variëren volgens de grip op de Jo. Door de snelheid en de aanpasbare afstand is de Jo een machtig wapen in de handen van een geoefend meester. Studenten beginnen met 'Tandoku renshu' (individueel oefenen) gevolgd door 'Sôtai renshu' (oefenen per twee) waarin de een het zwaard hanteert en de ander de Jo. Er wordt geoefend zonder bescherming wat betekent dat men zich moet concentreren op het niet verwonden van de partner, met het gezegde voor ogen : "Het hart van de Jo is een pijl".